Welkom bij het Bijbels dagboek
In dit Bijbels dagboek vind je de dagelijkse overdenking van vandaag. Wil je het artikel van gisteren lezen, klik dan op de pijl rechts van de tekst.
Wil je alle artikelen van het Bijbels dagboek lezen, klik dan op: Bijbels Dagboek archief.
7 oktober
“Wandelt door den Geest en volbrengt de begeerlijkheden des vleses niet” (Galaten 5:16). “Het vlees” kan zich op velerlei manieren uiten. In Galaten 5:19-21 noemt het Woord verschillende werken van het vlees, o.a.: hoererij, twist, afgunst, toorn, gekijf, tweedracht. Deze werken van het vlees zijn gemakkelijk te herkennen. Wie deze dingen doen, zullen het Koninkrijk Gods niet BE-ERVEN.
Deze woorden werden geschreven aan gelovigen. Zij, die in deze zonden blijven leven, zijn gelovigen die het nieuwe leven door Gods Geest niet beleven. Zij zijn wel behouden, doch hun leven is voor God onvruchtbaar. Zij zullen eenmaal, als zij voor Christus komen te staan geen loon ontvangen, geen erfenis. Zij zijn het o.a. waarvan 1 Korinthe 3:15 zegt: “Zelf zal hij behouden worden, doch alzo als door vuur”.
In Filippensen 3:4-9 spreekt Gods Woord over geheel andere eigenschappen van het vlees. Het zijn niet de slechte, doch juist de beste. Paulus kon hierop bogen. Op hem was niets aan te merken. Hij zegt in vers 6: “Naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk”. Als er één goed Hebreeër, één goed Farizeeër was geweest, was hij het wel. Het was allemaal winst voor hem. Maar, zegt hij in vers 7: “ALLES wat mij winst was, heb ik om CHRISTUS wil schade geacht” (NBG). Hij zegt zelfs in vers 8: “Ik houd het voor vuilnis” (NBG). Hij wenst niet in het vlees te roemen, doch uitsluitend door de Geest te wandelen. Wij kunnen ons vlees niet afschaffen, het is een onlosmakelijk deel van onszelf. Als we echter onszelf verliezen in Christus, onze Heer, als Hij in ons hart en leven de EERSTE plaats krijgt, als wij het geloofsleven leven, geleid door Gods Geest, voldoen wij vanzelf niet meer aan de begeerlijkheid van het vlees. Dan wandelen wij door de Geest. Het begeren van het vlees staat lijnrecht tegenover het begeren van de Geest. Het begeren van ons vlees is zelfhandhaving, bevrediging van eigen verlangen. Het begeren van de Geest is de verheerlijking van Christus in ons (Johannes 16:13-14).
Lezen: Filippensen 3:4-9
6 oktober
Het bijzondere van onze “godsdienst” is, dat zij uitsluitend gericht is op één Persoon. “CHRISTUS is alles en in allen”, zegt het Woord in Kolossensen 3:11. Als ons geloofsleven erop gericht is om dit tot ons levensdoel te maken, betekent dit, dat wij, ieder voor zich, een intieme, zeer persoonlijke omgang hebben met onze Heer en Heiland. Dat wij alleen met Hem rekening houden in heel ons doen en laten.
“Maar die mij oordeelt, is de Heere” (1 Korinthe 4:4).
Dit is voor ons een grote troost. Hij alleen kan juist oordelen, want Hij weet alles van ons.
“Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad” (2 Korinthe 5:10). Dit is geen oordeel. Wij, die in Christus zijn, komen niet in het oordeel, want wij zijn door Zijn bloed gerechtvaardigd (Romeinen 5:9).
Het is een BEoordeling van ons GELOOFSLEVEN. Ieders WERK zal openbaar worden (1 Korinthe 3:13). Daarom bidt Gods Geest ons in 2 Thessalonicensen 1:11-12 toe, dat God “vervulle al het welbehagen Zijner goedigheid, en het werk des geloofs met kracht; opdat de Naam van onze Heere Jezus verheerlijkt worde IN u en gij in Hem”. Dat is Gods bedoeling met ons.
De Heer Jezus IN ons verheerlijkt en wij in HEM. Of, zoals Kolossensen 3:11 het uitdrukt: “CHRISTUS alles en in allen”.
Niet wij bewerken in ons het goede en bevorderen het werk des geloofs in ons, GOD doet dit (Filippensen 2:13). Het is Zijn werk, dat Hij verricht door Zijn Geest. Zijn Geest Wiens enige doel is om Christus in ons te verheerlijken (Johannes 16:13-14).
Ons daartoe overgeven aan de leiding van de Geest, onze Heer en Heiland door het geloof in ons hart laten wonen, welk een zaligheid geeft het om zo met Hem, in Hem en door Hem te mogen leven. Het is zo intiem, zo strikt persoonlijk. Maar ook, welk een wonderbare gemeenschap geeft ons de Heer met die gelovigen, die ook Christus en Hem alleen als levensdoel hebben.
Lezen: 2 Thessalonicensen 1:11-12
5 oktober
“God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere” (1 Korinthe 1:9).
Als we over dit gedeelte uit Gods Woord gaan nadenken, vinden we geen woorden om uit te drukken de grootheid en heerlijkheid van deze roeping Gods. “De gemeenschap VAN Zijn Zoon”.
De Heiland Zelf drukt dit uit met de woorden, gericht tot Zijn Vader: “Opdat zij één zijn, GELIJK als WIJ Eén zijn; Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in één ….” (Johannes 17:22b-23).
De eenheid van God de Vader en God de Zoon is een Goddelijke volmaakte eenheid. Zij gaat elk menselijk begrip te boven. Wij kunnen ons alleen in aanbidding gelovig neerbuigen voor zulk een openbaring van Godswege aan ons. Tot gemeenschap van God de Vader en God de Zoon zijn wij geroepen. Wij zijn in Christus geoordeeld, in Hem gestorven en opgestaan tot eeuwig leven (Romeinen 6:3-4). Gods Geest heeft dat bewerkt. In Christus zijn wij nu heilig en onberispelijk voor God (Efeze 1:4). In deze positie heeft God ons geplaatst en deze heerlijke positie is onveranderlijk en onafhankelijk van onze praktische openbaring als kind van God.
Gods bedoeling met ons is nu, dat wij ook overeenkomstig deze hoge stand zullen leven. Hij geeft ons geroepen tot deze hoge en heerlijke gemeenschap. God is getrouw. “Vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus” (Filippensen 1:6). Wij mogen gelovig deze heerlijke zegeningen tot ons persoonlijk bezit maken. Gaan leven vanuit deze wonderbare eenheid. Dit leven kunnen wij niet zelf stimuleren. Het is het werk van Gods Geest in ons. Als wij maar onze tegenstand opgeven en gelovig in nieuwheid des levens willen wandelen, zodat Gods Geest dit leven in ons kan doen groeien en bloeien.
Lezen: 1 Korinthe 1:8-9
4 oktober
“Zou Hij, Die het oor plant, niet horen? Zou Hij, Die het oog formeert, niet aanschouwen?, vraagt de psalmist in Psalm 94:9. God plantte het oor om te horen en vormde het oog om te zien. Als wij over de wondere structuur en het vermogen van deze organen nadenken, zullen wij ook voor dit werk van Gods hand in diepe eerbied ons hoofd buigen en het uitspreken: “O HEERE, hoe groot zijn Uw werken, zeer diep zijn Uwe gedachten” (Psalm 92:6). En toch, hoe oneindig veel heerlijker is het oog en oor te hebben voor de dingen die des Geestes Gods zijn. Met onze natuurlijke ogen kunnen wij de heerlijkheid Gods niet zien en met onze natuurlijke oren Zijn stem niet horen.
“Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben” (1 Korinthe 2:9). “Doch God heeft het ONS geopenbaard door de Geest”, zegt het Woord verder in vers 10. Ons, die Hem liefhebben, die in Christus een nieuwe schepping zijn geworden (2 Korinthe 5:17). Door geloof mogen we leven en Gods Geest toestaan het nieuwe leven in ons tot groei en bloei te brengen. Gods Geest geeft ons verlichte ogen van ons hart, opdat wij zouden zien welk een rijkdom en heerlijkheid God ons schonk in Jezus Christus, onze Heer. Gods Geest doet ons horen en verstaan wat Gods Woord tot ons heeft te zeggen. Wij hebben de Geest van God, opdat wij zouden WETEN wat ons door God in genade geschonken is (1 Korinthe 2:12).
Als wij Gods Geest niet hadden, zouden we Gods Woord nimmer kunnen verstaan en geen oog hebben voor de rijkdom van Zijn liefde en genade. Welk een onuitsprekelijke genade van God, dat Hij ons van Zijn Geest heeft gegeven. Door Zijn Geest te leren zien en te kennen de allesovertreffende Persoon van onze dierbare Heer. Te mogen verstaan Gods liefde en genade, die Hij uitstort over ons, die in Christus Zijn kinderen zijn! Te mogen leren onderscheiden, waarop het aankomt (Filippensen 1:10). Dit is alleen mogelijk als wij ons oog richten op Christus en ons oor te luister leggen aan Gods Woord.
Lezen: 1 Korinthe 2:9-12
3 oktober
Psalm 94:9: “Zou Hij, Die het oor plant, niet horen? Zou Hij, Die het oog formeert, niet aanschouwen?”, vraagt de psalmist als hij op de ongerechtigheid van de mens ziet. Ook in Maleáchi 3:13-16 wijst het Woord erop, dat God wel degelijk de ongerechtigheid ziet. De HEERE merkt er toch op, zegt vers 16.
In Psalm 73 vinden we dit probleem ook. Vers 12: “Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen”. “Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte”, zeggen vers 16 en 17 verder. Daar in Gods heiligdom vond hij de oplossing van het probleem. Daar leerde hij zingen: “Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij zult mij leiden door Uwen raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen” (vers 23,24,28).
“O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in de tegenwoordigheid der mensenkinderen!”, zong David in Psalm 31:20. Op Hem te vertrouwen, Zijn nabijheid, Zijn vrede te smaken, hoeveel gaat dit niet alle aardse rijkdom te boven!
Ons, die in Christus geloven, geldt het Woord: “Genade zij u en vrede van God onze Vader, en van de Heere Jezus Christus, Die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou UIT de tegenwoordige boze wereld (eeuw), naar de wil van onze God en Vader” (Galaten 1:3-4). Is dit niet oneindig groot en heerlijk?
Niet meer bij deze wereld te behoren, doch burgers te zijn van een rijk in de hemelen, waaruit wij onze Heere Jezus Christus als Zaligmaker verwachten (Filippensen 3:20). Ons reeds in dit leven, hoe de omstandigheden ook zijn, te mogen verlustigen in Zijn genade en vrede, overvloedig over ons uitgestort in Christus, onze Heer. Nu, in deze genadetijd rekent God de wereld haar boosheid niet toe, doch biedt haar verlossing in Jezus Christus aan (2 Korinthe 5:19). Eens komt de tijd voor de mens, die Christus afwees, dat God zijn daden in het gericht zal brengen (Openbaring 20:11-15).
Lezen: Psalm 73:12-17, 23-28
2 oktober
“De Heere is nabij. Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God; En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus” (Filippensen 4:5-7). Deze woorden drukken op zulk een duidelijke wijze uit met welk een grote en trouwe liefde en zorg onze hemelse Vader ons omringt. Wij zijn inderdaad in Christus, onze Heer, Gods GELIEFDE kinderen.
“De Heere is nabij. Weest in geen ding bezorgd”. Het is of de Heer zeggen wil: “Vertrouw maar op Mij, Ik draag je door het leven heen”. Hij wil graag, dat wij zo in Zijn gemeenschap leven. “Laat uw begeerten in ALLES, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God”. Het is niet, omdat Hij onze noden, onze blijdschap of droefheid niet kent, maar opdat wij deze dingen bij HEM zullen brengen. De Heer Jezus heeft gezegd: “Want uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt” (Mattheüs 6:8). Ons gebed en onze dankzegging zijn echter uitingen van onze diepe afhankelijkheid in Hem. Zij zijn de polsslag van ons geloofsleven. Alles met onze hemelse Vader en onze Heiland bespreken. In openheid en met vrijmoedigheid gelovig in Gods Vaderhuis verkeren, wetende dat Hij ons lief heeft en ons heeft begenadigd in Christus, onze dierbare Heer. Als we zo, door gebed en dankzegging, de innige omgang met onze hemelse Vader en onze Heer en Heiland beleven, zal de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, onze harten en gedachten bewaren in Christus Jezus.
Er staat niet, dat Hij onze gebeden zal verhoren en onze wensen zal vervullen. Dit laten we rustig aan Hem over, want we weten, dat Hij het beste met ons voor heeft. In Christus geeft Hij ons Zijn wonderbare vrede. Het is altijd en altijd weer: “IN CHRISTUS JEZUS!” Levend in en door Hem smaken wij Gods liefde en genade.
Lezen: Filippensen 4:4-7
1 oktober
Het is altijd weer groot en heerlijk te overdenken welk een centrale plaats Christus Jezus onze Heer inneemt.
“En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is” (Filippensen 2:6-11). God, de Allerhoogste, is in wezen de Liefde Zelve. Hij is ook de Heilige, de Rechtvaardige en de God van alle genade.
Psalm 103:8: “Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid”.
Psalm 111:4: “De HEERE is genadig en barmhartig”.
Psalm 99:3, 5 en 9: “Hij is heilig”, “De HEERE, onze God, is heilig”.
Psalm 89:15: “Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen”.
Volgens Hebreeën 1:1-3 spreekt God nu tot ons in de Zoon. Jezus Christus is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid (wezen). Hij zit thans aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge. Vanaf deze tijd openbaart God Zichzelf uitsluitend in en door Christus Jezus, de Heer. Hij, Gods Zoon en Zoon des mensen, is de hoogste openbaring van Gods heiligheid, rechtvaardigheid, liefde en genade.
“Het is UIT GOD, dat wij in Christus Jezus zijn, Die ons wijsheid VAN GOD is geworden: rechtvaardigheid, heiligheid en verlossing” (1 Korinthe 1:30). Het is alles in en door Christus, onze Heiland. Buiten Hem is er geen contact met God mogelijk. “Niemand komt tot de Vader, dan DOOR MIJ” (Johannes 14:6). Christus alleen is Gods Middelaar, Hij is ook ONZE Middelaar (1 Timotheüs 2:5-6).
In Christus stort God, onze Vader, Zijn liefde en genade over ons uit. Zijn wil is, dat wij in en door Christus zullen leven. In Hem mogen we ons verlustigen in al deze Goddelijke zegeningen. In Christus gaf God ons Zijn Geest om het voor ons mogelijk te maken Zijn geestelijke zegeningen te genieten; Gods verborgenheid te mogen kennen: “Christus, in Wie al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn!” (Kolossensen 2:3).
Lezen: Hebreeën 1:1-4
Een keer een Bijbelstudie bijwonen? Je bent altijd welkom bij de Petra Gemeente in Bolsward elke zondag om 10:00.
Hebreeen 4:12
Want het woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot verdeling van ziel en geest, zowel van gewrichten als van merg, en oordeelt de gedachten en overleggingen van het hart.