In Hebreeën 2:9 lezen we: “Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig (een korte tijd) minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou” (Hebreeën 2:9).
Hoe onnaspeurlijk groot is God in Zijn wijsheid en liefde. Hij, Die woont in een ontoegankelijk licht (1 Timotheüs 6:16). Wie de serafs het driemaal heilig toezingen (Jesaja 6:3), Hij gaf Zichzelf in de Zoon Zijner liefde om de mens te verlossen uit de zonde en dood.
De mens, die volkomen machteloos lag gebonden en in eeuwigheid niet in staat is om ook maar één ogenblik te ontkomen aan het loon der zonde. Dit loon is de dood (Romeinen 6:23).
Jezus Christus werd Mens, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken.
Hij moest het uitroepen: “Banden des doods hadden mij omvangen, …… Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij” (Psalm 18:5-6). Hij heeft het loon der zonde tot de laatste penning betaald.
Hij alleen kon dit doen, want Hij was de enige Mens Die volkomen rechtvaardig en zondeloos was, en Die in volmaakte gehoorzaamheid des geloofs Gods wil heeft volbracht.
God heeft Hem opgewekt uit de doden. “Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik” (Psalm 18:17-18). En in vers 21: “De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen”, in vers 25: “Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid”, vers 25: “Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid mijner handen, voor Zijn ogen”.
Wat moet het voor Hem, Die Zelf het Leven is, geweest zijn om Zijn leven uit te storten in de dood (Jesaja 53:12). Wij zijn ons nauwelijks bewust geweest, dat wij in Adam in de dood waren terechtgekomen, we voelden ons er zelfs wel thuis. Jezus Christus heeft het lijden des doods volkomen bewust doorstaan in al zijn omvang en verschrikking. Hoe groot is Hij, Die nu met eer en heerlijkheid is gekroond!
Lezen: Psalm 18:1-30