“Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben”, schreef Paulus aan Timotheüs (2 Timotheüs 4:7-8).
Vele gelovigen denken bij de woorden: “Ik heb het geloof behouden” aan het geloof in de eeuwige zaligheid. Dit is echter geen juiste gedachte. Onze zaligheid ligt vast in Christus Jezus. Geen macht in de hemel of op aarde kan ons ooit meer losmaken van Hem. Ook al zouden wij, nadat wij in Hem geloofd hebben, onze eigen wegen gaan, het verandert niets aan het feit, dat wij in Christus voor eeuwig een kind van God zijn. Wij kunnen weglopen zoals de “verloren zoon” uit de gelijkenis deed (Lukas 15:11-24), doch we blijven “zoon”.
Paulus spreekt in zijn brief aan Timotheüs over GELOOFSLEVEN. Leven door geloof brengt altijd strijd met zich mede. Het is niet naar de mens. Door geloof het nieuwe leven in ons beleven is: door de GEEST leven. Door de Geest leven is: beproeven wat de HEER welbehagelijk is (Efeze 5:10).
Dit druist geheel tegen onze geaardheid in, want het gaat ten koste van onszelf. Het is veel makkelijker om vroom en goed te zijn, zoals wij dat zelf het beste achten, dan om te beleven: “Niet ik leef, doch CHRISTUS leeft in mij”, zoals Paulus dat getuigde in Galaten 2:20.
Daarom bidt hij ook in Efeze 1:17-19 voor de gelovigen om de Geest van wijsheid en van openbaring om HEM recht te kennen en verlichte ogen van het verstand om de rijkdom van onze erfenis te zien en Gods kracht te ervaren aan ons, die geloven. Alleen door Gods Geest kunnen wij de geloofsstrijd strijden en het geloof behouden. GOD werkt dit in ons (Filippensen 2:13), wij zijn hiertoe uit onszelf niet in staat. Wanneer wij ons geheel aan Christus als onze HEER toevertrouwen en Gods Geest toestaan Hem in ons te verheerlijken, is het leven door geloof zulk een heerlijk leven. Het einddoel zal zijn de kroon der rechtvaardigheid.
Lezen: 2 Timotheüs 4:6-8