Selecteer een pagina

“Alle ziel zij den machten, over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn van God geordineerd. Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie van God wederstaat” (Romeinen 13:1-2).

Het is een INSTELLING (ordonnantie) van Godswege, dat er overheden en machten boven ons gesteld zijn. Het is ook heel logisch, want onze God is een God van orde. Dit betekent natuurlijk niet, dat de bepaalde personen of partijen door God op die plaats zijn gesteld.

In 1 TimotheĆ¼s 2:1-2 vermaant Gods Geest de gelovigen om gebeden te doen voor koningen en hooggeplaatsten. “Want dat is goed en aangenaam voor God”, zegt vers 3, want, en daar gaat het om, Hij wil dat alle mensen behouden worden (vers 4). Het is de bedoeling dat wij een stil en rustig leven hebben. Dit is in het belang van de verbreiding van het evangelie. Oorlog en vervolging vormen hiertoe een belemmering.

In ons land hebben zulke gebeden nu geen functie, omdat hier rust en volkomen vrijheid is voor de verkondiging van het evangelie. Dat was in de dagen van Paulus vaak anders. Wij kinderen Gods behoren niet tot deze wereld. “Onze wandel is in de hemelen (wij zijn burgers van een rijk in de hemelen NBG), waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus” (Filippensen 3:20). Wij leven wel IN de wereld, doch wij behoren er niet bij.

Zoals een ambassadeur zich niet mag inlaten met de politiek van het land waarin hij geplaatst is, mogen wij ons niet inlaten met de politiek van de wereld. Wij behoren in stilheid onze weg te gaan, zoals onze Heiland dat heeft gedaan. Hij is ons Voorbeeld, opdat wij Zijn voetstappen zouden navolgen (1 Petrus 2:21). “Al wat gij doet met woorden en werken, doet het alles in de Naam van de Here Jezus Christus, dankende God de Vader door Hem” (Kolossensen 3:17). Ons leven moet op Hem gericht zijn en daarom zegt Gods geest: “Zoekt de dingen die BOVEN zijn, waar Christus is” (Kolossensen 3:1) Dit is het NIEUWE leven beleven.

Lezen: Romeinen 13:1-7