Selecteer een pagina

Jezus Christus als Hogepriester is heilig, zonder schuld of smet, afgescheiden van zondaren, hoger dan de hemelen, zegt Hebreeën 7:26. Hij is Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizédek (Hebreeën 7:17). Reeds in Psalm 110:4 wordt dit van Christus gezegd. Over Melchizédek lezen we in Genesis 14:18-20 en in Hebreeën 7:1-3.

Volgens de Mozaïsche wetten moest een priester leviet zijn en als zodanig staan ingeschreven in het geslachtsregister. Hij mocht slechts van zijn 30e tot zijn 50e jaar dienst doen (Numeri 4:3, Nehemia 7:63-64). Melchizédek was Priester van de Allerhoogste God. Hij was als priester niet onderworpen aan de bovengenoemde verordeningen. In zijn priesterschap was hij type van Christus als Hogepriester. De Heer Jezus stamde naar de mens niet uit Levi, doch uit Juda. Op aarde had Hij dus nooit priester kunnen zijn. Hij is echter niet Priester naar aardse afkomst, maar krachtens het onvergankelijke leven (Hebreeën 7:16). Hij is boven de hemelen verheven. Hij is Priester in EEUWIGHEID.

Omdat Hij de Eeuwige is en met Zijn eigen bloed eens en voor altijd in het Heiligdom is binnengegaan, heeft Hij voor ons een EEUWIGE verlossing verworven (Hebreeën 7:12). Juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, kan Hij ook VOLKOMEN zaligmaken wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te bidden (Hebreeën 7:25).

“Volkomen zaligmaken”, slaat niet op het feit, dat we nu zeker in de hemel komen, doch het betreft ons geloofsleven dat we hier op aarde beleven. “Wie door Hem tot God gaan”, ook dit is NU. Altijd mogen we vrijmoedig tot God gaan, altijd is onze Heiland, onze Hogepriester, voor en met ons bezig bij God. Hoe wonderbaar volkomen is het werk der verlossing dat God in Christus heeft volbracht.

We mogen vrijmoedig tot God in Zijn Heiligdom gaan door het bloed van Christus langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft. Láten we dan ook toegaan met een waarachtig hart in volle verzekerdheid des geloofs (Hebreeën 10:19-22).

Lezen: Hebreeën 7:21-28